Select Page

Een Brzo-bedrijf heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan overtreding van het Brzo en wordt veroordeeld tot een geldboete van € 100.000,-. Hierbij acht de rechtbank onder meer van belang dat door overtreding van de veiligheidsvoorschriften de gevaren voor de veiligheid van de werknemers en voor het milieu onvoldoende afgedekt waren. Het achterwege laten van maatregelen om gevaren zoveel mogelijk te beteugelen is, in de woorden van de rechtbank, hoogst onverantwoord. Het bedrijf heeft zich bovendien jarenlang niets aangetrokken van een bevel tot stillegging, dat op goede gronden was gegeven door de inspectie. Hiermee heeft het bedrijf de handhaving van overheidswege structureel ondermijnd. Een zekere arrogantie is hier onmiskenbaar en deze opstelling is, aldus de rechtbank, van Brzo-bedrijf absoluut onacceptabel en strafwaardig. De directeur van het bedrijf wordt als feitelijk leidinggever veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.

Voor een deel van de feiten wordt de directeur vrijgesproken omdat niet kan worden bewezen dat hij leiding heeft gegeven aan deze feiten. Het betreft een defect aan het brandblusdetectiesysteem. Een medewerker heeft, nadat hij van het defect op de hoogte was gesteld, stappen ondernomen om het defect te herstellen. Deze medewerker heeft echter verzuimd de gevaarlijke stoffen – in afwachting van de reparatie van het defect – uit de opslagruimte te (laten) verwijderen. Daar is later op aandringen van de brandweer mee begonnen. De rechtbank acht voldoende bewezen dat de gedragingen van de medewerker kunnen worden toegerekend aan het bedrijf. Deze gedragingen vonden plaats in de sfeer van het bedrijf, pasten in de normale bedrijfsvoering en zijn dienstig geweest aan het bedrijf. Het bedrijf heeft dit handelen aanvaard door geen maatregelen te treffen om uit te sluiten dat die gedragingen in strijd met de geldende regelgeving zou worden verricht.

De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de directeur als opdrachtgever en/of feitelijk leidinggever van die gedragingen kan worden aangemerkt. De rechtbank is van mening dat hier geen sprake van is. In de eerste plaats heeft de directeur meteen maatregelen getroffen om de verboden situatie te beëindigen. In de tweede plaats heeft het Openbaar Ministerie geen bewijs geleverd met betrekking tot het (voorafgaand) handelen of nalaten van de directeur, waaruit het door hem gevoerde beleid ten aanzien van branddetectie en opslag zou kunnen blijken.